Het is niet zo eenvoudig om duidelijk te benoemen, wat maakt, dat ik me hier erg op mijn plek voel. Iedere keer weer dat gevoel had, als ik om de een of andere reden in Oost-Europa verzeild raakte of later in Umbrië. Inzichten kosten tijd. Maar één van de mooie kanten van het nieuwe leven hier op het Roemeense platteland is het feit, dat het leven nog redelijk dichtbij de natuur staat. Dat heeft mindere kanten, zoals de koeien- en paardenstront, waar je overal voor moet uitkijken, maar dat bedoel ik. Wat je nodig hebt om te leven, groeit, bloeit en scharrelt om je heen.
Niet alleen de grote moestuinen, de beestentrek in de ochtend en de avond, de kudden schapen links en rechts in de heuvels, het graan, de mais maar ook de gistende pruimen, het borrelende druivensap, meidoornbloesem, duindoorn- en andere bessen, paddestoelen, etc. De markten waar seizoensgebonden groenten en fruit nog momenten kennen van massale aanvoer. Het conserveren van die overdaad in olie, azijn, op suiker of zout en in de alcohol. Een supermarkt in de buurt blijft handig, maar verliest een groot deel van zijn noodzakelijkheid.
Het komt nou met al die bouwbeslommeringen en de behinderde manier van wonen vaak niet goed uit, maar mijn hart gaat er altijd een slagje sneller door slaan. Het geeft de herfst zijn zin terug. Hout genoeg, een mooie kachel, de kelder vol potten, de diepvries afgeladen en je kunt in december de deur achter je dicht trekken en de winter aan je voorbij laten gaan. Toch een soort winterslaap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten