Ergens in de kale verlatenheid van het post-infernale landschap pruttelt een keteltje op een uit het lood staand fornuis. Niet ver daar vandaag beweegt iets in de laag puin, die verder reikt dan de horizon. Onder het geluid van kletterend ijzer en rollend puin is menselijk gekuch hoorbaar. In een langzaam uitdijende stofwolk klopt iemand het ergste stof van kledingresten, die zijn gekneusde en verschramde lijf maar zeer gedeeltelijk bedekken.
Het is fris. De ochtendzon helder maar kil. Rechtop gekomen kijkt hij met samengeknepen oogleden om zich heen. Een muis schiet langs zijn voeten weg. Een eindje verderop vechten twee kraaien een geluidloos gevecht. Het is stil. Van het oorverdovende soort. Fracties van het gepruttel dringen door de stilte heen en trekken zijn aandacht. Hij probeert zijn rug te rechten, draait en valt in de richting van het geluid.
Het kost enkele pogingen, maar dan lukt het hem zich te verplaatsen. Op weg naar het fornuis raapt hij links en rechts wat spullen op, blaast het ergste vuil er af en past ze in elkaar. Op een oude papieren zakdoek klopt hij een paar filters leeg, die naast het fornuis liggen en duwt dat in de zeef, die hij op het oude VanNelle blik heeft gelegd. Met een restant van zijn broekspijp pakt hij het keteltje en giet het kokende water over de verdroogde koffiedrap. Vagelijk ruikt het naar koffie. Met het blik in z'n handen loopt hij een eindje verder, rolt een steen in zitbare positie en denkt, terwijl hij door zijn knieën gaat, "Waarom, waarom weer?".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten