Dank het zoveelste onweer uren zitten lezen in De laatste tafel. Het schiet akelig snel op. Ik bedacht me al lezende, dat als ik het geneuzel over de kosmologie en theoretische fysica vergeet, net zoals de hechte vriendschap met een Hongaar, dan ontlopen de hoofdpersoon en ik elkaar niet zoveel. Een zin als:
"(...) dat ik na mijn pensioen in Budapest wilde gaan wonen. Misschien juist omdat ik er niets te zoeken heb. Ik had willen wonen in een geschiedenis waarvan ik op geen enkele manier deel uitmaakte. Ik had mijn leven willen eindigen tussen verhalen die me vreemd zijn, omgeven door woorden die ik niet begrijp. Daar zou ik eindelijk thuis zijn."
is bijna een aangedragen inzicht. Of:
"(...) ik heb de mooiste zes decennia van de menselijke evolutie meegemaakt, nooit honger, geen angst om van je bed te worden gelicht om iets wat je nooit deed en om gedachten die je niet had, ik ben geboren na een oorlog waarvan de wereld moest bijkomen, in de schaduwvan die schaamte en ontreddering heb ik zo'n beetje kunnen doen wat ik wilde, Decennialang hebben we illusies gehad, we dachten dat de samenleving maakbaar was en de mens veranderbaar, het is gevaarlijke onzin gebleken, we hadden, als we even achterom hadden gekeken, beter kunnen weten, maar we keken niet achterom. Na de oorlog waren alle illusies gestorven, maar wij hebben gewoon nieuwe gemaakt alsof dat zomaar kon. Het kon."
Ik had het zo zelf kunnen neerpennen. De hoofdpersoon worstelt met de onzekerheid van het overleven, ik met die over het doodgaan. Van twee kanten trekken aan hetzelfde paard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten